
Daar gaan we dan: Canada, het laatste land op de reis van het uiterste zuiden van Zuid Amerika naar het uiterste noorden van Noord Amerika. Zo vaak is ons gevraagd waar we heen gaan. Steevast was het antwoord Canada, maar daar komen we nu niet meer weg. We zíj́n in Canada. Dus moet het antwoord iets specifieker worden. We struikelen alleen nogal over de naam van onze beoogde eindbestemming: Tuktoyaktuk. We zijn niet de enigen, want de naam wordt doorgaans afgekort tot Tuk. Bekender (en makkelijker) is van naam van de gravelweg er naartoe: de Dempster Highway.

Aan de grens wordt weinig aandacht geschonken aan het verlaten van de VS en het binnenkomen van Canada. Sterker nog, we zijn een beetje verontrust. We hebben klaarblijkelijk het kantoor van de VS gemist en dat ligt een stuk terug en een heel stuk lager. Ze checken alleen binnenkomend verkeer en wij zijn er niet 100% zeker van of we zonder exit stempel kunnen. Acht jaar terug bij Eureka hadden we die stempel per ongeluk ook gemist en werden we teruggestuurd. Toen lagen de kantoortjes 100 meter uit elkaar. Nu zit er 20 kilometer tussen en dus een boel hoogtemeters. We fietsen al 13 kilometer in Canada als we bij het grenskantoor aankomen en bevestigd krijgen dat een exit stempel van de VS niet nodig is. Poeh he, wat een opluchting!
Overigens zijn die eerste 13 kilometer in Canada hartstikke mooi. Allereerst omdat we uit de wolken en mist zijn gekropen en weer wat warme zonnestralen vangen. Het was eerder vreselijk koud. Ten tweede omdat het landschap bizar mooi is. Het doet ons denken aan de ‘inktpots’ ten noorden van Banff. We fietsen op een rotsige hoogvlakte met vele kleine poeltjes water in verschillende kleuren omzoomt door besneeuwde bergtoppen. Bij het kantoor breiden de poeltjes zich uit tot langgerekte meren.



Het idee is om camping Conrad te halen, best ver en best veel hoogtemeters. We zijn uitgerust na vele rust dagen op de veerboot, dus we kunnen wel wat leien. Heel makkelijk gaat het niet, maar zoals altijd halen we het. De camping bestaat uit twee delen. Het bovenste deel heeft tentplekjes, waar je alleen te voet kunt komen met een gezamenlijke schuilplek als in een overdekte picknicktafel en bear-containers. Op het onderste deel is met auto’s tot op de kampeerplekken te komen. De plekken boven zijn prachtig en we zijn de enigen daar. Er is alleen geen water en daar hebben we niet zo veel meer van. Met filter en waterzakken wandelen we naar het onderste deel van de camping. Hier staan wel kampeerders en alle plekken langs het meer zijn bezet. We vragen rond of er een kraan is voor drinkwater, maar krijgen terug dat je je eigen water moet meenemen. Een leuk stel kan ons niet aan water helpen, maar wel aan twee lege jerrycans en we kunnen vanaf hun plek makkelijk bij het meer om te filteren. We raken met ze in gesprek en als we terug willen lopen naar het tentendeel, geven ze ons twee koude biertjes mee. We laden de kookspullen uit bij de schuilplek met de containers, drinken er het biertje op en zetten daarna de tent op voordat we koken en eten op ruime afstand van de slaapplek. Zoals het hoort in bear country.


De volgende ochtend breken we vroeg op en ontbijten bij de picknick tafel. Het is zo mooi hier en dat helemaal gratis. Eigenlijk is het niet gratis, maar we hebben nog geen Canadees geld en kunnen de envelop niet vullen. We hebben geen bereik en kunnen dus ook niet via internet betalen. Het lukt simpelweg niet om te betalen en er komt niemand langs om te controleren.
We vervolgen de weg langs het meer dat Windy Arms heet en lezen op een infobord bij een uitkijkpunt hoe het meer aan zijn naam is gekomen. Niet heel verrassend: omdat het hier vaak hard waait. Ontdekkingsreizigers noteerden in een logboek dat ze na 17 uur op een vlot slechts 12 mijl waren opgeschoten. Wij schieten wel lekker op en komen even later aan in de eerste Canadese nederzetting genaamd Carcross. Het heeft niet veel om het lijf, maar wel een visitors centre met wifi / internet, een heel leuk koffietentje, een paar huizen en een strand. Carcross blijkt een afkorting te zijn voor Cariboo (kariboe = hertensoort) Crossing. We blijven lang plakken en het is al middag als we verder fietsen.

Net buiten Carcross fietsen we langs twee highlights. Eerst een duinengebied dat Carcross Dessert, oftewel woestijn wordt genoemd en lijkt op stuifduinen en daarna Emerald Lake met bijna lichtgevend water. De route wordt daarna helaas beduidend minder interessant en zelfs wat saai. Een tegemoetkomende auto mindert vaart en de chauffeur draait zijn raampje omlaag om te waarschuwen dat er even verderop een grizzly is naast de weg. Waar precies verstaan we niet. Tja, wat te doen. We kunnen hier gaan staan wachten, maar misschien is de beer al weg als we door fietsen.

Carcross dessert

Emerald Lake
We fietsen door en vervelen ons een beetje. Een verkeersbord verwijzend naar skigebied Mount Lorne met verschillende iconen trekt de aandacht en terwijl we puzzelen op de betekenis van die iconen, schrikken we ons rot als onder het bord op nog geen twee meter afstand het lompe logge lijf van een grizzly zich uit de voeten maakt en het bos in rent.
We houden nog een pauze aan Kookatsoon Lake voordat we een drukkere weg bereiken en een dikke tien kilometer op de vluchtstrook pezen om er zo snel mogelijk af te zijn van het langsrazende verkeer. We fietsen nu langs de Yukon River, waar ook dit deel van Canada naar is genoemd: Yukon Territory. De rivier is bijna drie keer zo lang als de Rijn en mondt via Alaska uit in de Beringzee.
Het territorium is zo’n dertien keer zo groot als Nederland en er wonen 40 tot 45 duizend mensen, waarvan 30.000 in de hoofdstad Whitehorse en daar fietsen we nu binnen. Een nogal leeg gebied dus, qua mensen dan. Het eerste dat opvalt is de airstrip voor watervliegtuigjes die bij de dam ligt. De dam reguleert het waterniveau in de Yukon, wordt ons later vertelt en daardoor is de Yukon niet meer zo’n wilde rivier als vroeger toen na de ontdekkingsreizigers de hordes goudzoekers over de rivier reisden.

Yukon River
We willen graag kamperen maar de camping ligt een beetje buiten het stadje. Harry heeft in Carcross een geweldig appartement in het centrum gevonden voor een acceptabele prijs. Alle motels zijn veel duurder dan dit appartement en hier kunnen we zelf koken, het heeft een wasmachine en zelfs een afwasmachine. Vraag is altijd of we de fietsen wel veilig parkeren kunnen. We hebben inmiddels werkende esims, bereik en ontvangen een bevestiging van de AirBnB host om twee nachten te blijven. De fietsen kunnen in de kelder.
Het weer is goed, het balkon heeft een bbq en de supermarkt verkoopt spiesjes en andere bbq dingen. We barbecuen op het balkon, genietend van de zon die pas tegen half 11 ondergaat, de avondschemering die volgt duurt lang: om middernacht is het nog niet donker.
Whitehorse blijkt een leuk stadje en al snel besluiten we een dagje extra te blijven in het appartement. Opvallend veel Chinese en Indiërs wonen en werken hier. Later horen we dat de universiteit pakketten aanbiedt waardoor er veel buitenlandse studenten naar Whitehorse komen en tijdens hun studie mogen werken in deeltijd en na afstuderen twee jaar voltijd. In een populair koffiebarretje zien we dat deze multiculturele samenleving ook echt samenleeft. Alles zit gezellig door elkaar in plaats van gescheiden.


Op de dag van vertrek doen we het rustig aan. Doel is om een camping te bereiken aan Fox Lake en dat ligt op 70 kilometer met weinig hoogtemeters. Als we aankomen, blijkt het ramvol te staan en op de enige onbezette tentplek staan twee Indiërs, die ook net zijn aangekomen. Gelukkig besluiten zij de plek niet te nemen en kunnen wij er de tent opzetten. Inmiddels weten we ook hoe het werkt met het betalen van dit type overheidscamping en hebben we vergunningen voor overnachtingen gekocht via internet en kunnen we het nummer invullen op de envelop. Het is spotgoedkoop, net als in de VS. Per nacht betalen we CAD$20 en dat is iets van € 12,50. De wc’s zijn kluistoiletten, die wat minder fris ruiken dan de grotere versies in de VS, maar er is wc papier. Weer geen kraantje maar wel gratis houtvuur, al moet dat gekloofd worden en daar lenen we een bijl voor.






De volgende dag is een lange dag. Na dertig kilometer pauzeren we bij Breaburn Lodge. Hier zou ook bij gekampeerd mogen worden maar het ziet er weinig aanlokkelijk uit. De Lodge staat bekend om zijn restaurant waar gigantische grote kaneelbroodjes op het menu staan. We kopen er één en kunnen er samen de hele dag van eten.

De mega XXLCinnamon roll van de Braeburn Lodge

Waarschuwing voor overstekende Cariboos

De restanten van een roadhouse
De lange etappe brengt ons in Carmacks. Op camping Coal Mine staan aardig wat tentjes van groepen kanoërs en er worden er nog heel wat bij gezet. We zonderen ons een beetje af van al die gezelligheid. Wellicht is het hun laatste avond en wordt het allemaal wel wat luidruchtig. Dat valt uiteindelijk allemaal mee. Als we de volgende ochtend opstaan, kruipen er ook al wat kanoërs de tentjes uit en het begint een beetje te regenen. De camping heeft een ruime overdekte ruimte vol picknicktafels en stroompunten, dus die paar druppen maken niet veel uit. Wat dat betreft is het luxe kamperen hier. Er zijn doorspoeltoiletten met wc papier en handzeep, drinkwater, warme douches, wasmachines, een mini-winkel en foodtruck met fastfood.



Van Carmacks fietsen we naar Pelly Crossing. Het is nog steeds een beetje miezerige regen. Ver voor ons zien we dat de lucht blauw is. Daar naartoe dus.

Na twintig kilometer stoppen we bij de parkeerplaats van waar een wandeling kan worden gemaakt naar de Five Finger Rapids, dé stroomversnelling in de Yukon. De vijf vingers verwijst naar de vijf kanalen in de rivier die door vier rotsen worden gescheiden. Eén van die rotsen is in het verleden overigens opgeblazen, dus eigenlijk zou de naam nu Four Finger Rapids moeten zijn.

Yukon River

Five Finger Rapids

De regen is gestopt en de zon komt steeds verder door, maar dat voorkomt niet dat we het na de stop bij de parkeerplaats hartstikke koud krijgen in de verdere afdaling.
Met zo’n dertig kilometer te gaan, verliest het zonnetje de strijd en pakken zware wolken zich samen. We rijden het bos in, hangen snel het grondzeil aan de bomen om als schuilplaats te dienen en zetten de stoeltjes eronder. De hagel klettert naar beneden en we zijn blij dat we optijd zijn gaan schuilen. De bui trekt vlug over maar het blijft daarna wel een beetje koud en regenachtig.


Pelly Crossing is een nederzetting van inheemse bevolking, oftewel the first nation(s) people, die terug zijn gekeerd na verdreven te zijn geweest door de goudzoekers. Het ligt aan de Pelly River. Wij vinden het bijzonder dat de first nation people de door de witte mensen bedachte topografische namen zijn blijven gebruiken. Vaak koos men een naam als eerbetoon aan iemand, die men kende, in dit geval Sir John Henry Pelly, manager van warenhuis Hudson's Bay. Totdat er een brug werd gebouwd, was hier een veer. Vandaar de naam Pelly Crossing.
Het dorp heeft een grote gratis camping met ruime kampeerplekken, schuilhutten waarvan een enkele met kachel, maar er is geen hout. Aan de overzijde van de weg ligt een General store, annex tankstation. Ze verkopen hout. Er is nog één pakket, maar dat zit in een krat en voor het krat moet met cash een borg worden betaald. We hebben geen cash en krijgen daardoor het krat niet mee en dus geen hout. We struinen de camping af en checken alle vuurkorven en sprokkelen voldoende, ietwat vochtig hout bij elkaar om toch in de avond een vuurtje te stoken.



Halverwege de volgende dag ontmoeten we Caroline uit Texas, die solo op de fiets naar Ushuaia wil gaan. Ze is in Prudhoe, Alaska gestart, de meest gekozen startplek voor een Panamerikaans avontuur. We hebben daar niet voor gekozen omdat het in Prudhoe niet mogelijk is om tot de noordelijke ijszee door te fietsen. De kuststrook is volledig in eigendom van oliemaatschappijen. Het is wel mogelijk om de ijszee te bezoeken, maar dat is dan met een (dure) toer. Bovendien is ons ter ore gekomen dat de Dempster hightway veel mooier én fijner is om te fietsen dan de Dalton highway, dat vol zit met vrachtverkeer voor de olie-industrie. Dus wij gaan naar Tuktoyatuk.
Caroline is wel een klein stuk de Dempster opgefietst om het Tombstone National Park te bezoeken. Ze is daar een wandeling gaan maken en raadt ons aan, als we tijd over hebben, om dat zeker ook te doen. Ze vertelt ons ook dat er op twee stukken wegwerkzaamheden zullen zijn en dat er pilot auto’s worden gebruikt. Ze wilde geen lift en raakte in discussie met de wegwerkers. Ons lijkt een lift helemaal niet erg want het is toch wel weer een beetje saai. Caroline zou dat in haar eentje helemaal moeten hebben, maar ze zegt juist enorm te genieten van de leegte en het alleen-zijn.
Bij de eerste strook is het bord dat aangeeft te wachten op de pilot car omgedraaid. Gewoon doorfietsen dus. Hierdoor zien we overigens wel widlife, een grote licht bruine kat met een korte staart steekt de weg over. Harry roept meteen "een lynx!", maar we twijfelen beiden of die hier wel voorkomt. Later zoeken we het op en het leefgebied van de lynx strekt zich inderdaad tot deze regionen uit.


Met inmiddels zeventig kilometer op de dagteller komen we aan in Steward Crossing. Ja, je raadt het al, de voormalige veer over de Steward River, waar nu een brug is gebouwd. Het is een gehucht van niets. Er is alleen een parkeerterrein en een onbemand pompstation. Daar raken we aan de praat met een dame in een pick-up truck, die ons water aanbiedt, en motorrijder Joe, die ook de Dempster gaat rijden en die we op zijn weg terug waarschijnlijk tegenkomen. De dame vertelt ons dat we dadelijk een lange strook met wegwerkzaamheden tegenkomen: "you will be picked up by a pilot car". Daar hebben wij dus geen probleem mee: een gedwongen lift voelt niet als cheating en vinden wij ook niet heel erg bij een lange etappe.
Het eerste klopt, maar het tweede niet: alweer geen pilot car en -ondanks wat modderige omstandigheden- alweer een hoop stof. We ploeteren iets van vijftien kilometer over het omgewoelde, zwaar te fietsen, oppervlak totdat we een bord tegenkomen met de melding 'wait for the pilot car'. We juichen heel even, maar het is nog maar voor een afstand van iets van vier kilometer. Na een kwartiertje komt de pick-up truck en tillen we de fietsen in de bak. Harry zit bij de fietsen in en schud flink heen en weer. Roelie zit naast de chauffeur en heeft een legendarisch slecht gesprek. Hij vertelt dat hij uit Carcross komt en ze verwart het met Carmacks, ze vraagt of er zoiets als een bouwvak is, maar daar is het seizoen hier natuurlijk veel te kort voor, ze vraagt of de man weet welke ‘big cat’ we bij het vorige wegvak zagen oversteken en hij noemt de verschillen type machines van het merk catapillar, afgekort ‘cat’. Vervolgens vraagt Roelie of de wegwerkers die van ver komen iedere dag naar huis gaan, waarop hij uitlegt dat ze allemaal overnachten in de tijdelijke woningen in Steward Crossing, waar we net voorbij zijn gekomen en het tijdelijke dorp hebben gezien. Tjonge jonge jonge, goede vragen Roels!

Na die vier kilometer staan we in de blubber naast de pilot car en kunnen we na 500 meter direct afslaan naar de camping Moose Creek. Daar is weer geen kraantje, we raken er gewend aan. De Moose Creek die vlakbij stroomt is dan onze beoogde waterbron, maar die is verschrikkelijk bruin en modderig. De wegwerkers halen stroomopwaarts water uit de kreek voor de wegwerkzaamheden, waaronder het nathouden van de weg, waardoor we zojuist in de blubber stonden. Ook deze camping bestaat uit twee delen: een deel voor kleine tentjes en een deel voor grotere kampeerders. We wagen ons aan een rondje langs de ‘grote’ kampeerders om om water te vragen. Maar één van de plekken voor grote kampeerders is op dit tijdstip bezet, maar de mensen daar vullen meteen onze 4-liter waterzak. Ze bieden ons ook nog een biertje aan en zo wordt het heel gezellig bij globetrotters Russel & Sylvia uit British Columbia, maar we hebben inmiddels ook gigantisch honger en nemen afscheid om te koken. Oh, en niet vergeten te vermelden dat dit opnieuw weer een uniek mooie plek is om te kamperen.

We hebben de volgende dag het boute plan om van Moose Creek een poging te doen om Dawson City te halen in één dag. Een dag van 155 kilometer en 1200 hoogtemeters kan eigenlijk alleen als de wind niet tegenzit en we hebben het geluk dat die wind ons na een paar uur fietsen de helpende hand toesteekt. Al heel vroeg komen we een 'vrolijke Frans', ofwel vrolijke franse Sergio uit Marseille tegen. Hij blijft ons maar zeggen dat de Dempster Highway zo verschrikkelijk zwaar was, maar zijn enthousiasme is ongekend. Zoals een echte Fransman betaamt, is zijn Engels belabberd. Zijn mix van Engels, Frans en Spaans door elkaar is desondanks best goed te volgen.

Fransman 'wie vrolijk is in de morgen, die lacht de hele dag' Sergio


Het wordt een heel lange dag, maar we halen het. Zo’n veertig kilometer voor het eind ligt de afslag naar de Dempster. Die fietsen we nu voorbij en wat we nu nog doen, moeten we weer terug. Nooit leuk, maar noodzakelijk aangezien de Dempster Highway nauwelijks voorzieningen heeft en we voorraden moeten inslaan. Met de wind in de rug is het geen zware opgave, al denken onze billen daar anders over.

In Dawson zetten we de tent op in een hoek van de camping Gold Rush, dat aan de rand van het kleine downtown Dawson ligt. We genieten van de opkikker van een warme douche en wandelen naar een Grieks restaurant, 'best Greek food north of 60’ -de zestigste breedtegraad-, om onszelf eens te verwennen. We eten er lekker en hoewel alleen de tzatziki authentiek Grieks is te noemen, denken we dat het restaurant waarschijnlijk inderdaad de beste Griek zou kunnen zijn in het hoge noorden, en ook de enige.
Dawson City is best authentiek en lijkt op een thema-goldrush-park. Het is een startplek voor de 'top of the world highway' naar Alaska en natuurlijk 'onze' Dempster highway naar de Arctic Ocean. Er komen dus veel toeristen op het plaatsje af. Maar de bewoners en de mensen, die hier in het korte zomerseizoen werken, zijn oprecht vriendelijke mensen die je graag helpen of een praatje maken. De gebouwen van het stadje zijn in pionier/western style en een groot deel is gerestaureerd. Sommige nog niet en enkele staan hartstikke schreef, doordat de permafrost hier is verdwenen, of hebben een lege plek achtergelaten. Alle wegen zijn van aangedrukt zand: geen asfalt te bekennen hier. We blijven een dagje om bij te komen van de lange etappe van gisteren en om ons voor te bereiden op de Dempster morgen.


Camping Gold rush: ons mini tentje met ruimte alom versus de Amerikaanse big rigs met slide-outs die elkaar bijna raken.
Bij het visitors center informeren we hoe het precies zit met de optie om een doos met proviand vooruit te sturen naar Eagle Plains, een motel halverwege de Dempster. Een gevulde doos mogen we afgeven en dan vragen zij aan iedereen die daarna langskomt of ze bereid zijn om die doos af te geven bij Eagle Plains. Bij de General store verderop in de straat verzamelen we alles wat we nodig hebben. De winkel is volgeladen met smalle gangen en hoge schappen en we kijken onze ogen uit naar het brede assortiment in een kleine winkel, waaronder bijvoorbeeld verassend veel Nederlandse producten zoals Honig soep, King pepermunt, ontbijtkoek en Engelse drop, alles met Nederlandse etiketten. Roelie kijkt nog even of de Nederlandse Dominique nog in de winkel is, helaas. We hebben haar en haar man Rick op de camping ontmoet en ze vertelde graag te ontbijten met ontbijtkoek met boter. Omdat dat nergens te krijgen is, bakt ze het nu zelf in de oven van hun camper. Dominque is al vertrokken. De ontbijtkoek en pepermunt gaan bij ons in de winkelwagen.

Terug op de camping verdelen we de aankopen in wat nu al meegaat en wat in de doos gaat. Als de doos vol is, duikt Sylvia op. Ze komt even afscheid nemen en lacht om de waslijn vol met kleren, beddengoed, handdoeken en doekjes. Waslijnen zie je inderdaad bijna nooit hier. Alles gaat hier in de droger. Russel staat met de camper achter de camping te wachten. Ze gaan nu op pad en gaan morgen via de Dempster naar de Arctic Ocean. We vragen of zij toevallig bereid zijn om de doos af te leveren en dat doen ze heel graag. De doos gaat met hun camper mee en dat scheelt ons weer een wandeling naar het vistors centre. We trakteren onszelf nog een keer door een pizza te halen bij een roadtruck die vijfsterren reviews krijgt maar die dat wat ons betreft niet helemaal waarmaakt, al zijn de eigenaren hartstikke aardig.
En dan gaan we de volgende ochtend eerst weer veertig kilometer terug naar het begin van de Dempster Highway. Heen naar Dawson hadden we een goede wind in de rug en ook nu werkt die niet tegen; we mogen niet klagen. De Dempster Highway is een gravelweg van 735 kilometer naar Inuvik gevolgd door een nog geen tien jaar oud, maar naar het schijnt belabberd, stuk weg van ruim 150 kilometer grove gravel naar Tuktoyaktuk, het dorpje aan de Arctic Ocean. Precies op de helft van de Dempster Highway, als een boei midden in een grote plas water, ligt Eagle Plains, een buurtschap met 9 inwoners, een hotel-restaurant en een RV-camping.




De eerste stop voor ons is Tombstone National Park. Voordat we daar aankomen moeten we schuilen voor een flinke onweersbui. Opnieuw doet het grondzeil dienst als tarp en blijven we droog. We overwegen zelfs even om hier maar te stoppen en de tent op te zetten, maar het klaart op en we fietsen door.



Best laat komen we aan bij de camping van Tombstone. Hier is ook een visitors center maar dat ging om vijf uur dicht en het is al iets van zeven uur. We vinden gelukkig weer een vrije plek voor de tent, en een shelter met kachel, maar die is helaas gesloten omdat er die dag is geverfd. Naast de shelter staan de picknicktafels en een vuurkorf waar drie mannen een mooi vuur hebben gemaakt en waar we bij aanschuiven.

Er hangt een leuke relaxte sfeer op de camping. Het is er best druk met wandelaars, overlanders, en motorrijders. Rangers houden informatieve presentaties en wandelingen. Inderdaad een leuke plek om wat langer te blijven als je tijd hebt, zoals eerder de Texaanse bikepackster zei. Wij gaan echter door. Stel nou dat we die laatste etappe of etappes in regen, sneeuw, wind en hagel moeten doen, dan slaan we onszelf voor onze kop dat we hier zijn blijven plakken. Bovendien hebben we onvoldoende voorraden om hier echt langer te kunnen blijven.

Na het verlaten van de camping kunnen we direct aan een klim beginnen en dan krijg je het vanzelf lekker warm. Het weer is aanvankelijk goed en de weg is ook niet zo verschrikkelijk slecht als dat ons verteld was. We worden overigens vooral gewaarschuwd voor het laatste stuk ná de Dempster met zo’n 100 kilometer wasbordjes en losse grove keien op een weg van 150 kilometer lang.





Na de korte klim dalen we af om vervolgens langs de Blackstone River te fietsen. Op het profiel lijkt het alsof we tientallen kilometers mogen afdalen maar dat voelt toch niet zo. Na zeventig kilometer krijgen we pas weer een echt maar opnieuw kort klimmetje. Bovenaan stoppen twee mannen en vragen we of we iets nodig hebben. Ach nou ja, water zou wel welkom zijn. De mannen zijn vader en zoon, komen uit Slowakije maar wonen al jaren in Calgary. De Dempster classificeren ze als de mooiste weg die ze ooit hebben gereden. Kijk, dat horen we graag.

Het blijkt later maar goed dat we water van de mannen hebben gekregen want de kreek die we na de klim volgen heeft helemaal geen fris kleurtje: rood en iets verderop oranje geel. We herinneren ons dat Sylvia heeft gewaarschuwd hier niet uit te drinken. Dankzij de mannen hoeft dat ook niet. We fietsen nog een eindje en slaan af bij de Engineer Creek Campground. We worden onthaald door motorrijders die ons eerder voorbij zijn gereden en helemaal trots op ons zijn en even verderop door twee stellen die met hun caravans geparkeerd staan en ons ook eerder die dag hebben ingehaald en die zich afvroegen of we het tot deze campground zouden halen. Leuk zo'n onthaal! We vinden een plek dicht bij de schuilhut met kachel en raken in gesprek met de studenten die op een plek aan de andere kant van de hut met meerdere tenten staan. Ze doen onderzoek naar de permafrost en blijven voor meerdere weken hier. We lenen een bijl van hun voor het kloven van het hout voor kampvuur en horen dat het water van Engineer Creek, waaraan de camping ligt, dezelfde is als waarlangs we net gefietst hebben en dus net zo goor. We waren er al bang voor. We lopen terug naar stellen die zo enthousiast hadden staan klappen en die zijn helemaal blij om ons aan drinkwater te helpen.




Engineer creek Campground
Tussen deze camping en het motel bij Eagle Plains is er geen camping en dus moeten we ergens wildkamperen. Het water van Engineer Creek stroomt al snel in een grotere rivier met de naam Oglive River. Die volgen we lang en is wat saai. Vlak voordat we af kunnen buigen vinden we nog een fijn bronnetje om de waterzakken bij te vullen en beginnen we aan de klim van de dag die iets van acht kilometer lang is en 350 meter omhoog gaat. Niet heel zwaar.



We zijn op een bergkam aangekomen die niet heel hoog is maar zeer zeker ook niet vlak. We blijven golven door het landschap en kunnen al ver voor ons zien wat ons te wachten staat. Zo ongeveer na negentig kilometer beginnen we om ons heen te kijken naar plekken, maar het bos oogt hier triest, vermoedelijk door eerdere bosbranden. Na honderd kilometer raadplegen we iOverlander en zien dat er niet direct plekken op staan maar even verderop belooft een prima plek te bestaan. Dat blijkt helemaal te kloppen. Een oud werkterrein biedt een plek buiten het zicht van de weg waar ruimte is voor vele wagens, maar we zijn er de enigen en iemand is ook nog zo lief geweest om naast een vuurplek hout achter te laten.


Er rest ons dan nog minder dan 70 kilometer naar Eagle Pains, maar met wel veel hoogtemeters en tegenwind. Het is bovendien een koude dag. Op een parkeerplaats zien we een kleine oude camper met kano’s achterop. Die hebben ons vanmorgen maar ook gisteren ingehaald. Er naast staat een stel en we fietsen naar ze toe. Ze heten Ivar en Gunda en rijden ieder jaar de Dempster op. Ze komen met twee mokken koffie en een blik koekjes. Het blijken speculaasjes en we kunnen ons niet inhouden en worden daarbij aangemoedigd door dit leuke stel. Er gaan bij beide zeker vijf speculaasjes naar binnen.

Ivar & Gunda uit Canada met koffie en een koekblik vol speculaasjes


Snacktime: fietsen tegen elkaar aan parkeren en wat vinden we zo vlak voor de repatriëring nog in de voedseltas: plakjes ontbijtkoek, granola, mix van rozijnen cranberry's en notenmix.


We zijn erg blij als de bebouwing van Eagle Plains in zicht komt. Voor het motel staan Dominique en Rick voor hun dikke camper-bus te kletsen met een Nederlands stel, Rien en Ger, die met een huurcamper rondrijden. Wat leuk om Dominique en Rick terug te zien. Ze zijn helemaal naar Tuk gereden, waar ze in Dawson nog twijfels over hadden of ze dat hun camper aan konden doen. Het viel mee, echter dat laatste stuk…. Ja dat wordt wat.
Onze recente ervaring met de Hollandse speculaasjes, brengt het gesprek op andere Hollandse lekkernijen. Dominique vraagt of we nog iets nodig hebben. We hopen op wat brood, maar dat heeft ze helaas niet. We hadden met havermoutpap willen ontbijten, maar de versie die we gekocht hebben, is echt niet lekker en Harry kreeg zelfs kokhals neigingen.
Ze duikt de camper in en geeft ons hagelslag en boter. Rick kijkt een beetje beteuterd want Dominique eet geen hagelslag dus dat is wel makkelijk weggeven. Maar hagelslag zonder brood is als Zoervleisj zonder Friet. Maar Ger heeft nog een brood in de vriezer en daar zijn wij heel erg blij mee. Ondertussen zijn we tot het bot verkleumd en Harry informeert of er een kamer beschikbaar is in het motel. We hebben gehoord dat die vaak maanden van te voren zijn volgeboekt en de blijdschap is dan ook ongekend als er een kamer vrij is. Het motel is gedateerd maar dat kan ons geen fluit schelen. De warme douche is hemels en ondanks dat de Lodge tegenwoordig geen wasmachines meer aanbiedt, mogen we een was draaien. Alle stof en modder weer weg. En alle voorraden zijn weer aangevuld, want Sylvia en Russel hebben de doos achtergelaten en er een briefje ingestopt. We drinken een biertje in het restaurant, samen met Rien en Ger, die daar een late lunch doen. Ze vertellen ons dat Dominique en Rick vloggen en op YouTube wel 11 duizend volgers hebben. Nu snappen we waarom Rick snel de camera moest pakken toen wij dankbaar de hagelslag in ontvangst namen (en ja hoor, die scene komen we later tegen op één van hun vlogs, hahaha).



Als herboren zitten we ’s ochtends aan het ontbijt. Daar zien we nog een fietser, de Italiaanse Sardijn Mauricio, van zo-om-en-nabij onze leeftijd. Hij ziet er weliswaar gewassen maar toch onverzorgd uit met een uitgelebberde fietsbroek. Meerdere keren loopt hij langs een tafel met een bord etensresten waar niemand (meer) zit. Na de zoveelste keer, gokt hij het erop en neemt het bord mee naar zijn plek om de restjes op te eten. De ober scheldt hem vervolges uit, maar het kan hem niets schelen. Vervolgens gaat hij luidruchtig beeldbellen. Weken later horen we dat hij zich in een traditioneel fish-camp, een First Nation ding, zich asociaal gedragen heeft. Als we later samen met hem de fietsen aan het optuigen zijn, zien en horen we dat hij niets weet over de Dempster en al helemaal niet over de overnachtingsmogelijkheden. We voelen ons genoodzaakt om hem info te geven over de weg voor hem (en achter ons). Hij begrijpt er weinig van, ook al wijzen we hem op een levensgrote kaart aan de muur. Hij roept enkele keren "Mama Mia!" en wij roepen uiteindelijk "Ciao!" en we fietsen weg, Mauricio met zijn veel te zwaar bepakte Decathlon-vierde-hands fiets met kapotte pedaal achterlatend. Hoe onvoorbereid kan je op weg gaan…

Na een koude winderige afdaling van enkele kilometers, klimmen we de net verloren meters weer terug omhoog. We blijven daarna op die golvende hoogvlakte rondfietsen en hebben weer tegenwind en weer van die oneindig verre zichten op wat ons te wachten staat. Het blijft mentaal uitdagend om in je zoveelste afdeling alweer zicht te hebben op je zoveelste beklimming, verderop.





De onderbreking van de dag is het bereiken van de poolcirkel. Er staat een informatiebord met uitleg over de poolcirkel en dat er verschillende interpretaties van zijn: deze hier markeert de breedtegraad (66’33”) waarop in de zomer de zon minimaal één dag niet ondergaat en in de winter minimaal één dag niet opkomt, maar ook de boomgrens wordt wel gebruikt als grens van de pool zone. Hier staan overigens nog bomen.
Dit is wellicht ook het moment om aandacht te besteden aan een voor ons uiterst bijzonder fenomeen. In Whitehorse zagen we dat het iedere avond (snel) eerder donker wordt, wat normaal is na de langste dag. Wat raar is, is dat wij naar het noorden fietsen en dat die wetenschap niet opgaat. Iedere avond noordelijker wordt het juist later donker dan in Whitehorse, en eigenlijk wordt het helemaal niet echt donker. De zon zakt heel traag en de schemering duurt uren. De plek aan de horizon waar de zon ondergaat komt bijna overeen met de plek waar de zon niet veel later uiterst traag omhoog klimt.



We zijn vandaag laat begonnen en we stoppen niet erg laat na bijna tachtig kilometer bij Rock River campground. De laatste twintig kilometer waren niet fijn fietsen, want Roelies versnellingskabel zit muurvast. Geluk bij een ongeluk is dat die in de vijf staat (van de achttien) en dat er maar één steiler stuk in zit waar ze moet duwen. Dit is al vaker gebeurd en het wisselen van de kabel is een klus waar we alle gereedschappen en onderdelen voor bij ons hebben, maar het luistert nauw: gelukkig is er een gedetailleerde instructievideo beschikbaar op internet. Voor het geval dat we een keer zonder bereik het klusje moesten klaren, hebben we de video op onze laptop gezet. Helaas ligt de laptop ergens in Whitehorse op ons te wachten nadat we die op de veerboot hadden laten liggen. Balen! Onze hoop is dat op de camping iemand een Starlink heeft en dat we via internet de video kunnen zien en volgen. Opnieuw helaas: er is niemand op deze overigens prachtige camping.
We zetten op de mooiste plek de tent op en als de eerste gasten binnendruppelen blijkt niemand Starlink / internet te hebben. De etappe, die ons te wachten staat, zou één van of juist de mooiste moeten zijn en die willen we graag fietsen. In die vijfde versnelling gaat ‘m dat niet worden. Liften naar het eerstvolgende dorp zou zo jammer zijn. Dus Roelie wil een poging wagen om zonder video de kabel te vervangen en de wonderen zijn de wereld nog niet uit: het lukt. Ondertussen genieten we van de schuilhut met kachel. Het is een koude avond.


De volgende ochtend zien we dat er ijs ligt op de tent en langs de rivier: het heeft flink gevroren. We pakken snel in en ontbijten in de shelter. Roelie is ’s nachts nog teruggegaan om hout in de kachel bij te gooien, maar die was al totaal uitgebrand.



Zo lekker: ontbijt met een brood (met dank aan Ger en Rien) met boter (Roelie) met pindakaas (Harry) en hagelslag (met dank aan Dominique en Rick)
De eerste dikke twintig kilometer moeten we overwegend klimmen en dan krijgen we het vanzelf warm. De zon helpt ook een handje. Bovenaan bereiken we de Wright Pass, de allerlaatste pas van deze reis door de Americas. Het is tevens de grens tussen Yukon Territory en North Western Territory. Voor ons zien we een dal vol wolken liggen en we trekken uit voorzorg maar weer een hele stapel extra laagjes kleren aan.






Verrassend genoeg stelt de bewolking niet heel veel voor voor en na een paar (ijskoude) kilometers duiken we onder het wolkendek door en gaan die laagjes weer snel uit. Het is een prachtige dag met een ander, toendra-achtig, landschap en we genieten er nog veel meer van wetende dat door die kapotte kabel, dit bijna niet was gelukt. We fietsen verder naar het noorden en de bergen vlakken steeds verder uit.






Op een lang recht stuk dat ook als landingsbaan wordt gebruikt voor noodgevallen stopt een camper uit tegengestelde richting en springt Sylvia eruit om ons te knuffelen. Ze heeft zo vaak aan ons moeten denken en hoe zwaar het moet zijn. Wat een lieve schat is het. We danken Sylvia en Russel voor het succesvol afleveren van onze door met proviand bij Eagle Plains. Sylvia had er nog een lief briefje in achtergelaten en Russel heeft de doos nog flink dicht getapet. Voordat we afscheid nemen duwt Sylvia ons nog zakjes in de handen met worstjes, kaasjes en chocolade. Absolute trail angels!


We kunnen niet wachten en een kilometer verderop staan we aan de kant van de weg om alvast een worstje te pakken. Het is dan niet ver meer naar de Peel River, waar een veerboot ons overzet. Vrij snel daarna houden we het voor gezien voor vandaag en slaan af naar de Nataiinlaii Territorial Park. We melden ons bij het interpretive center, maar dat blijkt gesloten. Op de deur staat dat we gewoon een plek kunnen uitzoeken en dat iemand dan later wel later langskomt om het bedrag te innen. Voordeel van deze camping is dat er een superschoon sanitair is met doorspoel-toiletten en warme douches. Nadeel is dat er nog al wat muggen zijn. Tot dusver ging het zo goed, maar nu en in de volgende ochtend nemen ze ons te grazen.



De volgende dag spelen wij én onze nieuwe muggenbulten met het idee om er een rustdag van te maken door slechts tien kilometer te doen naar Fort Selkirk, het eerste echte dorpje aan de Dempster. Het is echter een stralende dag en we hebben de wind in de rug. Eigenlijk zonde om daar geen gebruik van te maken. We fietsen het dorp wel even in om de voorraden aan te vullen bij de supermarkt. Het dorp blijkt helemaal niet zo gezellig en het eerdere idee om gewoon door te fietsen voeren we uit.





Tussen Fort McPherson en de volgende en laatste veerboot komen we Jeroen tegen. Hij volgt ons (en wij hem) op Polarsteps en fietst in tegengestelde richting. We dachten dat we hem gemist hadden, maar niet dus. Leuk om elkaar in het echt te zien en nadat we honderden tips over hem uitstorten, nemen we afscheid. Hij heeft het merkbaar moeilijk: hij mist zijn lief, vindt de weg zwaar, strijdt tegen de wind en heeft chaos in zijn hoofd. Wij hebben elkaar, vinden de weg prima, hebben de wind mee en hebben ons goed voorbereid op de Dempster. We beloven Jeroen betere wegen en wensen hem rugwind toe: hopelijk maakt hij zijn beoogde avontuur af helemaal tot aan Ushuaia.


Het landschap is weer helemaal anders. Geen bergen meer en heel veel stralend diep-blauwe meertjes. Er zijn nog wel bomen, maar door het super-korte groeiseizoen zien die er wat ukkepuk-achtig uit. De herfstkleuren van de struiken en de berken laten zich met de dag intenser zien. De Dempster is hier keigoed van kwaliteit, vlak en recht. Als we bij de veerboot aankomen, steekt deze net van wal. Het duurt uiteindelijk bijna een uur vooraleer de boot terugkeert. Niet getreurd want die tijd benutten we om eens lekker goed te lunchen.

We moeten weer wildkamperen en hebben verschillende opties op iOverlander zien staan. Het gaat echter zo lekker dat we ze allemaal voorbijfietsen en de eerstvolgende camping willen halen. Dat betekent dat we vandaag 150 kilometer op de teller gaan halen; alles onverhard en dat is best een puike prestatie, al zeggen we het zelf. Uitgeput komen we bij de Vadzai Van Tsik Campground aan en die blijkt.... gesloten!? Nee toch? We kruipen onder de slagbomen door, negeren de verboden-te-betreden-borden en zien al snel wat er aan de hand is. De camping is, vermoedelijk nog niet zo heel lang geleden, overstroomd geweest en de infrastructuur en voorzieningen zijn grotendeels weggespoeld. We besluiten toch hier te overnachten. Best bijzonder: wildkamperen op een (weggespoelde) camping. Eerst zetten we ons tentje vlakbij de ingang op, terwijl we worden geterroriseerd door muggen. Later ziet Harry betere plekken met minder muggen en we verplaatsen onze complete, al opgezette, tent terwijl we uitkijken dat we onze enkels niet verzwikken over het losgewoelde gesteente. Op de nieuwe plek zijn nog een paar kampeerplekken voldoende intact en we kiezen de beste uit. Ook hier trouwens nog volop overlast van muggen.

Er wacht nog maar een kort stuk Dempster op ons. Direct al als we de geruïneerde camping verlaten ontmoeten we Jim en Dean, die zojuist uit Inuvik zijn vertrokken. Ze tippen ons dat ze hun fietsdozen bij een hotel hebben achtergelaten en gezegd hebben die te bewaren omdat er vast fietsers ze nodig hebben. We hebben gehoord dat men op het vliegveld van Inuvik wel gewend is om soepel om te gaan met fietsen, maar dozen zijn wel erg handig en een betere bescherming. Die gaan we zeker gebruiken.




Het laatste KING pepermuntje!

Na zo’n 40 kilometer krijgen we zowaar asfalt onder de banden en na 50 kilometer staan we in Inuvik, eindpunt van de Dempster. In een restaurantje zoeken we naar de weersverwachtingen (en eten). Er komen winderige, koude en regenachtige dagen aan en alleen de volgende dag is de wind in de rug. We zoeken naar accommodaties en komen tot een plan: vanavond overnachten bij Cynthia’s B&B, dan morgen in één ruk naar Tuktoyaktuk fietsen, de Arctic Ocean 'kussen' en overnachten in de B&B in 'Tuk' en dan liften weer terug naar Inuvik. We kunnen dan bijna alle bagage bij Cynthia achterlaten.


Canadese poutine: friet in jus met kaas en vlees.
Jordan, de zoon van Cynthia ontvangt ons bij de B&B. Hij laat ons de gezamenlijke woonkamer, keuken en badkamer zien op de eerste etage. Hij woont zelf op de begane grond. Later ontmoeten we Cynthia en horen we dat haar andere zoon en een dochter de andere bewoners zijn van het B&B. Cynthia zelf woont er dan weer niet. Het is een beetje raar om hier gast te zijn. Het lijkt op een kamer via AirBnB maar dan wel voor een hele stevige prijs. Maar goed, alles is schoon en de kinderen zien we nauwelijks dus de gemeenschappelijke ruimten hebben we vaak voor onszelf. We kunnen onze spullen hier zorgeloos achterlaten.



Op 23 augustus, op dag 601(!) van deze reis door de Americas staan we vroeg op en zitten we om zes uur , ruim voor zonsopgang, op de fiets. Veel meer dan regenkleding, de donsjassen, een setje andere kleren, eten en water voor de dag en een toiletzak hebben we niet bij ons.







De eerste vijftig kilometer is de weg veel beter dan verwacht. Er zijn wegwerkzaamheden en tot het punt dat vrachtwagens gravel ophalen, valt het mee met wasbordjes en de dikke laag grove losse gravel. Precies tot dat punt. Daarna is de weg inderdaad erg slecht en zoeken we de randjes op die vaak net iets minder slecht zijn.
De absolute boomgrens (op zeeniveau) hebben we al kort na Inuvik achter ons gelaten. Het landschap is opnieuw volledig anders. Voor zover we er iets van kunnen zien, fietsen we door een moerassig toendra landschap met vele plassen en meren. Het is mistig en koud en het regent bij tijd en wijle. Pas in de middag wordt het zicht beter, maar de kou blijft. Even pauzeren betekent afkoelen en dus zitten we elke keer al snel weer op het zadel. Na zo’n veertig kilometer slecht wegdek rijdt ons een grinder tegemoet, een egaliseer machine. Daar waar de grinder is geweest, is het wegdek goed. Eigenlijk tot aan Tuk valt de weg daardoor wel weer mee.






Rond vier uur begint het ook eindelijk echt wat te waaien en krijgen we eindelijke de voorspelde wind in de rug. Rond vijf uur, na 11 uur in het zadel, fietsen we door Tuktoyaktuk naar het einde van de weg, het einde van de wereld en naar de Arctische oceaan. Daar aan het water staan vele campers en ook twee tentjes van motorrijders. De tentjes wapperen in de harde en ijzige wind. De zon komt wel wat door en na een paar foto’s, gaan we op een bankje zitten om te realiseren dat we er zijn. Althans dat proberen we. Dag 601 is op zijn einde: wat een reis! Maar de verse, voelbare ervaringen van deze laatste dag overheersen: wat een etappe! Was het de zwaarste van de reis? We weten het niet, maar wel een van de zwaarste.







De B&B in 'Tuk' is top. We delen opnieuw de ruimtes, deze keer met twee Canadese mannen die rondreizen. De stroom is uitgevallen en daardoor kunnen we helaas niet douchen en werkt zo ongeveer alles in de keuken niet. Het restaurantje naast de deur blijft daarom gesloten. De eigenares brengt twee hamburgers die ze toevallig eerder heeft gebakken met een avocado. Lekker op de ontdooide boterhammen uit de vriezer. De mannen halen voor ons nog een paar zoutjes uit hun voorraad en mini muffins. Er is nog net wat hout om de kou uit de kamer te halen en we genieten volop. Wat een fijne afsluiting. Eind juni 2018 begonnen, in maart 2020 getackeld door COVID, begin januari 2024 de draad weer opgepakt en hier op een grauwe, koude dag op 23 augustus 2025 hebben we het einddoel behaald. Na iets van 58.000 kilometer.
Onze fietstocht rond de wereld, onze worldbybike-toer, zit er op.
