Zuid-Patagonië: storm, pampa’s, gletsjers en bergen

Gepubliceerd op 9 februari 2020 om 11:00

In deze blog beschrijven we onze tocht noordwaarts vanaf de zuidelijkste stad van Chili, Punta Arenas, naar het zuidelijkste plaatsje aan de beroemde Carretera Austral, Villa O’Higgens. Tussen de Chileense stad en het Chileense gehucht, fietsen we weer even door Argentinië.

 

 

In Punta Arenas zijn we nog een paar dagen blijven plakken, zoals dat heet. Er moeten wat dingen gekocht worden: Harry is uit zijn (afrits)broek gescheurd en moet er met pijn in zijn hart afscheid van gaan nemen. De broek, zijn enige, is hem de hele reis tot nu toe dagelijks van dienst geweest, in mooie en in barre tijden. Tijd voor een nieuwe dus en na de aankoop van een heuse 'the north face' mist Harry direct zijn Decathlon-oudje. Verder moet er een nieuwe zonnebril voor Roelie (verloren) en een windscherm voor ons stoofje (teveel wind hier) gekocht worden. We plannen onze route naar Puerto Natales, wat we in drie etappes denken te bereiken. Het gebied belooft nul hoogtepunten, het is een niemandsland met niets en het is vlak, kaal en saai. Verder is het wachten tot het weer iets verbetert, maar vooral dat Roelie zich weer wat beter voelt. Waarschijnlijk door het fietsen tegen de harde wind heeft zich bij haar een koortslip ontwikkeld die de gehele onderlip “in beslag neemt”. Deze is flink opgezet en door het virus voelt ze zich wat grieperig. Als we zo’n beetje vertrekkensklaar zijn, komt het weerbericht binnen: storm en regen vanuit noordwestelijke richting (inderdaad, de richting waar wij naartoe gaan) voor de komende dagen. Met het oog op het uitstapje/omweggetje dat wij willen maken door het Parque Nacional Torres del Paine, weet Harry Roelie te overtuigen om het stuk naar Puerto Natales ook met de bus af te leggen. Ja, we weten het, onze vorige blog hebben we afgesloten met de belofte weer meer te gaan fietsen, maar dat komt wel goed (minder kan ook niet, hahaha). We weten inmiddels dat we best flink kunnen afzien, maar het motto is ook dat ‘het wel een beetje leuk moet blijven’. En wachten op betere weersomstandigheden kost ons hier en nu gewoon te veel tijd en ‘gehang’.

 

In ruim drie uur bereikt de bus met ons en de fietsen erin, Puerto Natales. Onderweg zijn we vijf fietsers tegengekomen die allen de goede richting uit fietsten, met de wind mee dus. Gelukkig maar, want als we een fietser hadden gezien die wel zo stoer (of gek) was om tegen de storm in te beuken, hadden we ons nog schuldiger gevoeld.

 

Puerto Natales is een knus stadje met veel toeristen en er hangt een leuke ‘vibe’. De toeristen hier zijn bijna allemaal backpackers en hikers. Puerto Natales is namelijk dé startplek om het Parque Nacional Torres del Paine te bezoeken, dat dus ook op ons verlanglijstje staat. We plannen een vijfdaagse reis door het gebied; drie fietsdagen en twee wandeldagen. De campings in het park moeten van tevoren gereserveerd worden en ook om het park te bezoeken moet je entree betalen. Er zijn ook wel hotels, maar die zijn aan de ene kant vrij basic en aan de andere kant loeiduur. Overigens de campings durven ook wel het veelvoudige van wat hier gebruikelijk te vragen; de prijzen zijn te vergelijken met Europese topcampings en hebben een voorzieningenniveau van kamperen bij de boer met zinkput in Lutjebroek. Voedsel is hier en daar ook wel te krijgen in de vorm van een pizzapunt of sandwich, maar ook daar durven ze Michelinwaardige prijzen voor te vragen. We kopen dus voor zeven dagen proviand: muesli, melkpoeder, limonadepoeder, koffie, thee, pasta, tonijn, salamiworst, ui, wortel, mueslirepen, appels, brood, snickers, etc. En op de veel gestelde vraag naar aanleiding van ons bericht hierover op Facebook: inderdaad geen (krat) bier, (pak) wijn of (fles) whisky.

 

 

Vol goede zin en moed springen we op de fiets voor de eerste etappe die ons naar een camping op de grens van het National Park moet brengen, iets van 85 km verderop. De weersberichten lijken elkaar tegen te spreken voor het bergachtige gebied. De een voorspelt alleen maar wind, zware bewolking en regen voor de komende vijf dagen, de andere ziet ook wel een zonnetje tevoorschijn komen en geeft aan dat het wel mee zal vallen qua regenhoeveelheid. Natuurlijk is de wind weer stormachtig uit de tegengestelde richting, maar dat hadden we wel verwacht. Wat ons zorgen baart is de donkergrijze tot inktzwarte lucht boven het gebied waar wij naartoe fietsen. Als we eenmaal op de gravelroad naar het park fietsen begint het hard te regenen. De aantrekkende wind zorgt ervoor dat we “horizontaal gedoucht” worden. Er is nergens een mogelijkheid om te schuilen en twee keer proberen we even iets droger te hurken of zitten onder een struik. De weg verandert in een bruine smeuïge massa met veel modderplassen. Het voorbijsnellende verkeer voorziet ons herhaaldelijk van een modderbad als ze door zo’n plas rijden. Het is een belabberde fietsdag en al vrij snel weten we dat we ons doel van vandaag niet zullen halen. Na 55 km, het is al bijna 19 uur, besluiten we te gaan wildkamperen bij een waterval. Een prachtige locatie, als het weer een beetje meezit althans. Wij zoeken in de regen een plekje uit dat ons in ieder geval iets van beschutting geeft tegen de wind, we zetten in de regen ons tentje op, koken in de regen een potje en gaan snel slapen.

 

 

’s Ochtends, als we wakker worden, regent het harder maar lijkt het minder hard te waaien. We besluiten te wachten totdat het droger wordt en vallen weer in slaap. Om negen uur worden we weer wakker en hebben dan meer dan het klokje rond geslapen. Het regent nog steeds en we wachten nog maar eens een uurtje. Het resultaat: het blijft regenen en het waait weer als vanouds hard. In de regen zetten we een pot koffie en in de regen breken we onze kletsnatte tent af. Bah, dit is niet leuk! Maar goed, de beoogde camping van gisteren ligt 30 km verderop; als het weer zich niet verbetert dan stoppen we daar en moeten we één dagwandeling schrappen omdat we anders te laat op een door ons gereserveerde camping in het park zullen arriveren. De prachtige bergen van Torres del Paine zijn allemaal volledig verhuld door een dik grijs wolkendek…

 

Eenmaal op de fiets zwelt de harde wind aan tot een heuse storm en begint het gewoon te hozen. Na drie kilometer zijn we al kletsnat en verkleumd en zien we bij een T-splitsing een klein hokje waar we kunnen schuilen, wachtend op een weersverbetering. Helemaal droog is het binnen niet want de meeste raampjes aan de westelijke zijde ontbreken. Het blijft stormen en hard regenen en na drie uur wachten, waarbij we met al onze kleding het steeds kouder krijgen en tegelijk alle mogelijke opties overwegen, besluiten we onze wens om door Torres del Paine te fietsen (en wandelen) op te geven. Bijna depressief slaan we in oostelijke richting af in de richting van Cerro Castillo, een grensdorpje dat via een 45 km-lange onverharde weg te bereiken is en vlak voor de Argentijnse grens ligt. De wind zit ons onverwacht nu aardig in de rug en op een gegeven moment houdt het zelfs op met regenen, al blijft het donkergrijze regengebied ons volgen en blijven de Torres del Paine gehuld in donkere wolken.

 

 

Als we de grens (die gevormd wordt door metershoge windschermen) van Cerro Castillo bereiken stopt iemand ons een foldertje toe: aha, het is feest in Cerro Castillo. Het is vrijdag en vanaf vanavond tot en met zondag is er een rodeo. We besluiten later een kijkje te nemen op het rodeoterrein, maar eerst aan te kloppen bij de plaatselijke herberg/hostel. Die is (natuurlijk) volgeboekt vanwege de rodeo. De dame van de herberg verwijst ons naar het busstation, waar je blijkbaar je tentje mag opzetten. We checken de app ‘iOverlander’ en het busstation wordt inderdaad aangemerkt als mogelijke tegen wind en regen afgeschermde overnachtingsplek voor fietsers. Bij het busstation aangekomen zien we nog twee fietsers staan, het zijn Zwitsers die ook naar het noorden fietsen en in 6 maanden Midden-Amerika hopen te bereiken. Ze vertellen ons dat er dit weekend niet gekampeerd mag worden bij het busstation, vanwege de rodeo die 20 meter verderop op het punt staat feestelijk te beginnen. Via ‘iOverlander’ weten wij dat iemand in het dorp fietsers toestaan om in haar tuin hun tentje op te zetten. En tegen een geringe betaling (€ 2) mag je dan van het toilet, douche en keuken in haar huis gebruik maken. We checken het en ze blijkt in het eerstvolgende huis te wonen! We nemen de Zwitsers mee en kloppen bij het huis aan. Maritza, de dame in kwestie komt al snel aanlopen en ja, we mogen in haar tuin kamperen. We zijn echter niet de enige, want we zien meerdere tenten, campers, caravans en een paar paarden. O ja natuurlijk, de rodeo! Maritza geeft aan dat er nog meerdere kampeerders zullen volgen. Afin, we zetten ons tentje op en, wetend dat er niet gedoucht gaat worden, lopen we tezamen met de Zwitsers in fietskleding over het rodeoterrein. Dat is best gezellig: wat eettentjes, vrolijk publiek, een boel gaucho’s en wat folkloristische dansgroepen. De Zwitsers gaan vervolgens eten bij het chique hotel in het dorp. Wij houden het bij een goedkoop broodje worst van een van de eetkraampjes. Tegen de schemering rond 10 uur houden de dansgroepen het voor gezien en lijkt de opening van de rodeo te zijn afgelopen. Wij besluiten naar ons tentje (hemelsbreed zo’n 50 meter verderop) te lopen en vinden het vreemd dat er juist meer mensen naar het rodeoterrein toekomen. En ja hoor, als wij ons tentje inkruipen barst het feest pas echt los en worden we getrakteerd met uiteenlopende loeiharde muziek en gezang van optredende artiesten. En hier natuurlijk geen regels van “om middernacht muziek uit”, hier gaan ze lekker door met optredens tot vier uur ’s nachts waarna het jolige publiek nog eens lekker doorfeest bij hun tenten die overal in het dorp, maar dus ook in de tuin van Maritza staan.

 

 

Na een paar uurtjes slaap staan we de “volgende” ochtend op en zien dat de Zwitsers al weg zijn. Wij volgen hun voorbeeld en pakken de (droge!) tent in. Bij een klein winkeltje eten we een empenada als ontbijt en drinken we een verrassend goede cappuccino uit een automaat. Het stormt hard en we hebben gehoord dat het vandaag en morgen zal blijven stormen. Maar: vandaag zullen we grotendeels de goede kant op fietsen, namelijk richting noordoosten!

 

Als we ons bij het Chileense douanekantoor melden krijgen we een formulier in de handen gedrukt om in te vullen. Op het formulier staat in Spaans en Engels “welkom in Chili”. We proberen de ambtenaar uit te leggen dat we Chili verlaten, maar hij luistert niet echt en gebaart dat we het formulier echt moeten invullen. Eerste vraag: wat is uw verblijfadres in Chili? Ja zeg! Harry loopt nog eens op de ambtenaar af en dit keer luistert hij wel. Hij verontschuldigt zich en zegt dat hij op het verkeerde been is gezet, omdat hij onze fietsen zag staan… “Huh, hoezo?” “Jazeker, die staan geparkeerd aan de Argentijnse zijde van het muurtje!” Hahaha, wat grappig! Overigens is die “Argentijnse zijde” nog wel gewoon Chileens grondbezit, want we moeten eerst nog een paar kilometer klimmen voordat we bovenop de heuvel de grens bereiken. Heel even zijn zelfs de torens van de Torres del Paine te zien. Kort daarna omhelzen de wolken de torens alweer en ontwikkelen de wolken zich door tot een naargeestig donkere dikke regenzooi. Maar dat is daar en wij zij hier bij een grensovergang. Net als de vorige grenspassage tussen Argentinië en Chili, is de weg aan Argentijnse kant ronduit belabberd met modder, stof, keien en grove gravel, terwijl de weg aan Chileense kant er picobello bij ligt. We “checken weer in” bij de Argentijnse douane en ploeteren nog even op de gravelweg, voordat we met de wind in de rug een kilometer of 40 over het asfalt zoeven en de zon op ons schijnt. Oh wat is dit heerlijk!

 

De Chileense versie van de weg naar de grens

en het Argentijnse vervolg van die weg

 

Bij een piepklein tankstationnetje weten we dat we linksaf moeten afslaan om de shortcut in de richting van El Calafate te nemen. Deze shortcut is een ruwe gravelweg en het wordt automobilisten met een gewone auto nadrukkelijk afgeraden om hierover heen te rijden. Voordat we afslaan kopen we water bij het tankstation en treffen hier de Zwitserse fietsers weer aan. We besluiten hun voorbeeld te volgen en binnen (uit de wind) een broodje te smeren. De ramen van het tankstation zijn volledig volgeplakt met stickers van met name motorrijders die de ruta 40, de Argentijnse evenknie van de beroemde Amerikaanse route 66, rijden. Natuurlijk plakken we ons stickertje ertussen. De Zwitsers pakken dezelfde gravelweg, maar hun einddoel voor vandaag ligt een kilometer of 20 verder dan die van ons. Als ze vertrekken nemen we waarschijnlijk voor de laatste keer afscheid: hun tijdschema is nogal ambitieus en hun beoogde dagetappes dientengevolge langer dan die van ons.

 

Wij blijven nog even “hangen” voordat wij met de gravelweg starten; een uurtje later beginnen we ook aan de laatste 50 kilometer van de dag. Wat volgt is een voor ons nieuwe fietservaring: we worden werkelijk voortgeduwd door de stormachtige wind van schuinachter! Het “enige” wat we hoeven te doen is het juiste spoor over/door de verraderlijke losse en grove gravel te houden en herhaaldelijk af te remmen. Niet geheel ongevaarlijk en zelfs Harry zet zijn helm weer op. Trappen hoeft (bijna) niet, ook al gaat het soms omhoog! Zoals gezegd; nog nooit eerder meegemaakt. Vlak voor ons beoogde overnachtingsplek buigen we even naar het noorden af en krijgen de storm vol in de flank die ons herhaaldelijk in de berm laat belanden en op een flauwe helling van de fiets laat afstappen. Dat belooft wat voor morgen als we 35 kilometer in deze richting zullen fietsen (en daarna nog eens meer dan 50 vol tegen de wind in). Maar zoals Harry zegt: “Met één dag fietsen met de wind in de rug, tank ik mentale weerstand voor meerdere dagen met tegenwind.”

 

 

En wat is dan onze ‘beoogde overnachtingsplek’? Een politiebureau! Nou ja, een verlaten politiekantoor. In ‘the middle of nowhere’!? Jazeker, via iOverlander weten we dat dit verlaten politiebureau een waar walhalla is voor fietsers die of naar het zuiden of naar het noorden fietsen en dat zal te zien zijn als je het pand betreedt. We zijn benieuwd! Mocht het een gore bouwval zijn met troep, stof, sporen van 'toilet'-gebruik en andere rotzooi, dan fietsen we – net als de Zwitsers – ook nog 20 kilometer verder tot het einde van de gravelweg, waar je schijnt te mogen kamperen bij een wegwerkersgebouw.

 

Maar het politiebureau is geen bouwval: de muren staan nog overeind, de ramen zijn bijna allemaal nog intact en het dak zit er nog bovenop. En op de vloer…, ligt parket. En op de muren…, staan namen, verhalen, tekeningen, Instagramaccounts, noem maar op van fietsers die hier ooit overnacht hebben. Geweldig om te lezen! Ook op een muur: de ‘huisregels’ en een plattegrond waarbij elke ruimte een mooie naam heeft gekregen alsof je in een of ander resort verblijft. Verder geen luxe natuurlijk, er is geen water, toilet of andere luxe. Voor water ga je naar het nabijgelegen riviertje (wel even filteren, want wij zien zo twee karkassen van Alpaca’s half in het water liggen) en voor het toilet graaf je een kuiltje verderop. Wij zetten ons binnententje (er zijn muizen en wellicht wat ander kruipend spul) op in een kamertje, genaamd de “river view suite”. In deze kamer zetten wij natuurlijk onze eigen ‘tag’. Hoewel we gelezen hebben dat er soms wel vijf of meer fietsers tegelijk hier onderdak zoeken, zijn wij de enigen en blijven we dat ook. Als we na het eten naar bed gaan, weet Harry nog te melden dat hij zich afvraagt hoe hij aan zijn moeder moet uitleggen dat hij een nachtje op een politiebureau heeft doorgebracht.

 

 

De volgende ochtend mogen we nog 20 kilometer 'vliegen' over de gravelweg met de wind in de rug. Bij het wegwerkerskantoor vullen we de watervoorraad aan en dan zullen we er weer aan moeten geloven: tegenwindfietsen. Heel langzaamaan mindert echter de wind. We durven dit fenomeen bijna niet met elkaar te delen, vanwege het vaak bewezen bijgeloof of regel “dat had je nou net niet moeten zeggen!”. De zon schijnt, overal groepjes alpaca’s, her en der een ‘nandu’ (een grote loopvogel of kleine struisvogel, het is maar hoe je het bekijkt) en we hebben het geweldig naar ons zin. We realiseren ons dat we al veel wildleven hebben gespot in Zuid-Amerika. We zagen hoog in de lucht al verschillende condors zweven en in verscheidene ondiepe plassen stonden groepen flamingo’s. Aan de kant van de weg liep een ‘Pichi’, het Patagonische gordeldier en een tweede stak aarzelend de weg over terwijl een vrachtwagen aan kwam denderen en zijn gepantserde lijfje ternauwernood aan de overkant bracht. Verschillende keren zagen we een beige kleurig en altijd hongerig vosje die hier de ‘Zorro’ wordt genoemd.

 

 

Het is ongekend helder en het zicht naar de besneeuwde toppen van de bergen in het westen moet zeker ruim 100 kilometer zijn. Mijmerend en genietend voelen we langzaamaan de wind weer aantrekken. We komen steeds dichter bij ‘de bocht’, de plek die we op kaart hebben gezien en waar de westenwind zich vol tegen ons zal keren. Bij de bocht aangekomen is de wind helaas weer op volle Patagonische sterkte oftewel ronduit stormachtig. Net na de bocht - we zijn bijna ongemerkt geklommen tot bijna 800 meter hoogte - worden we getrakteerd een geweldig mooi uitzicht over een vallei met een meanderende turkooizen rivier die ontspringt uit een enorm meer met diezelfde kleur en daarachter een adembenemende horizon van een lange reeks besneeuwde en ruw-puntige bergtoppen. We dalen af naar de vallei en schreeuwen boven de wind naar elkaar toe dat dit misschien de afdaling met het mooiste uitzicht tot nu toe moet zijn. Natuurlijk verstaan we elkaar niet met die gierende wind om de oren. Na de afdaling is het ouderwets beuken tegen de wind en stoppen we na een kilometer of tien bij een rivier, eigenlijk de beoogde kampeerplek voor vandaag. Het ziet er best oké uit, je kan zelfs je tentje onder de brug opzetten, maar het is pas half vier en we vinden het eigenlijk te vroeg om al te stoppen met fietsen en ‘to call it a day’. Het is nog 40 km naar El Calafate, een toeristisch stadje met alle voorzieningen. “Wat was onze snelheid die afgelopen tien kilometer?”, vraagt Roelie. “Rond de 10 km/u”, is het antwoord, waarbij wordt nagelaten dat we wel nog een beetje daalden. Oké, we kunnen dus over vier uur onder een warme douche stappen en met die gedachte springen we weer op de fiets. Na enkele kilometers moeten we concluderen dat 40 kilometer wel heel erg ver is als we überhaupt al het tempo volhouden waarin we momenteel door de wind stampen: 6 tot 8 km per uur. Het idee wordt geopperd om door te blijven fietsen en als we worden ingehaald door busjes en pick-up trucks een liftende duim omhoog te steken. Het is hilarisch om te zien dat de chauffeurs zonder uitzondering denken dat we ze een duim omhoog geven voor de ruimte die ze ons geven bij het passeren. Er wordt vrolijk op los getoeterd en gezwaaid en dus helaas niemand die stopt, niemand die een lift aanbiedt. Met nog 20 km te gaan, laten we die waardeloze en niet-begrepen duim achterwege en willen met het zicht op de finish gewoon El Calafate fietsend bereiken. De benen geven aan dat we al 40 kilometer met een massasprint, tijdrit of Alpenetappe bezig zijn, maar we houden vol. En zo komen we ruim vijf uur later, het is na half negen in het stadje aan en duiken een café/brouwerij in voor een biertje en een welverdiende hamburger. In plaats van kamperen gunnen we ons een dak boven ons hoofd en checken we in bij een betaalbaar appartement dat dan wel weer ver buiten het centrum ligt. Wat ons opvalt is dat tegen tien uur de wind is gaan liggen. Goed plan. Dat gaan wij ook doen: liggen en heel erg lekker slapen. Maar eerst onder de douche de geurende oksels, de modder van vier dagen geleden en het stof van de gravelweg gisteren van ons afboenen.

 

Ten westen van El Calafate ligt de Perito Moreno gletsjer. Eigenlijk is dat voor ons de enige reden om naar El Calafate te fietsen. Het stadje zelf is wat je zou kunnen noemen een tourist-trap (heel veel toeristen en alles is duur) met een opvallend hoog aantal zwerfhonden, wat het weer enigszins authentiek maakt. Op de rustdag bezoeken wij de gletsjer. Het boeken er van kost bijna net zoveel tijd als de rit van 80 kilometer zelf: paspoorten checken en overtypen, formulieren invullen en een ellenlang hoop getik op de computer met tot slot een lange uitleg van de geprinte tickets. Die tickets zijn loeiduur en de bus stokoud. Maar goed, dat is snel vergeten als we uiteindelijk aan de voet van de gletsjer staan. Die is overweldigend mooi! Wij hebben inmiddels best veel gezien, ook een heleboel gletsjers, maar deze is van een ongekende schoonheid en ademt sereniteit, macht, eeuwigheid en tegelijkertijd eindigheid uit. De gletsjerwand aan het uiteinde is een massieve muur van ijs van 5 kilometer breed en 50 tot 70 meter hoog. Daarachter een ongekend ruwe gletsjertong die kraakt en zucht. We lopen langs al dit moois, maar gaan uiteindelijk ergens op een bankje zitten en nemen al deze pracht ruim een uur lang in ons op. We zijn er stil van…

 

 

Uiteindelijk moeten we weer in de bus stappen en worden weer geconfronteerd met hoe zaken soms gaan of niet gaan in Argentinië. Wachten neemt hier een groot deel van het dagelijkse leven in beslag. Ook nu wil de chauffeur maar niet wegrijden, na een uur wachten begrijpen we dat hij het vreemd vond dat er een stoel onbezet bleef. Uiteindelijk rijden we toch weg met nog steeds een stoel onbezet. Twee minuten later stapt er op een kruispunt nog een passagier in. De rit met deze bus duurt langer dan gemiddeld, want dit oudje heeft moeite met hellingen vanaf een gemiddeld stijgingspercentage. Op één helling moet de chauffeur, na een paar vergeefse pogingen om boven te komen, de bus helemaal weer achteruit naar beneden laten rollen, om een nieuwe aanloop te maken. Onderweg naar beneden oefent de chauffeur meerdere keren tevergeefs de hellingproef. Als de bus uiteindelijk de top weet te bereiken, gaat er een luid applaus op onder de passagiers; hilarisch!

 

De dag erop beginnen we aan het stuk naar El Chaltén, een stadje dat iets van 220 kilmeter verderop ligt. We hopen dit stuk in twee dagen te overbruggen. Van die 220 kilometer mogen we 32 kilometer over dezelfde weg terugfietsen en dat betekent dus nu wind mee! De overige kilometers zullen we weer moeten vechten met de harde tot stormachtige wind, die eerst van schuinvoor komt en ons steevast de berm in wilt blazen en de laatste 90 kilometer pal tegen zal zijn. Op het einde van het “stukje-wind-mee” halen we twee Franse jongedames in. Zij zijn bezig met hun eerste etappe op het Zuid-Amerikaanse continent en fietsen ook richting noorden. Zo komen wat fragiel en onervaren over en als we op het “stuk-wind-schuintegen” tegen de wind inbeuken, vragen wij ons af hoe het de Franse jongedames vergaat. Het antwoord laat niet lang op zich wachten als we door een pick-up truck worden ingehaald met in zijn achterbak twee vrolijk wuivende Franse dames met hun fietsen…

 

 

Na iets van 110 kilometer overnachten we op een kampeerveldje bij een hotel (of beter herberg) met geschiedenis: La Leona. Het geïsoleerde hotel heeft namelijk in 1905 meer dan een maand onderdak geboden aan de beroemde Amerikaanse outlaws Butch Cassidy and the Sundance Kid die op de vlucht waren nadat ze de bank in Rio Gallegos overvallen hadden. Het is de enige stopplek tussen El Calafate en El Chaltén, dus bussen stoppen hier voor passagiers met hoge nood en/of zin in koffie. Wij zetten er ons tentje op en maken kennis met twee introverte Duitse fietsers uit Freiburg (fietsen naar het zuiden) en later met twee extroverte fietsende Nederlanders (vader en zoon), die ook naar het zuiden fietsen. Zoon Jelle fietst al een tijdje vanaf Canada en vader Peter is in Santiago bij hem aangesloten. We kletsen volop, waarna een onrustig nachtje volgt want het personeel van Leona viert kennelijk feest (alhoewel wij denken dat ze elke avond zo luidruchtig zijn). We beseffen ons dat we eigenlijk pas twee keer geen geluidsoverlast hebben gehad sinds we in Zuid-Amerika kamperen, allebei toen we “in-the-middel-of-nowhere” wildkampeerden. Niet dat we al zoveel gekampeerd hebben, tot nu toe pas vijf keer.

 

De volgende ochtend zien we dat er nog een tentje bij is gekomen. Naast het tentje staat een fiets geparkeerd en een jongeman zijn tanden te poetsen; hij ziet er afgepeigerd uit. Het blijkt (ja hoor, alweer) een Nederlander te zijn die het stuk vanuit El Calafate ’s nachts heeft gefietst als de wind is gaan liggen. Hij is de tegenwind helemaal zat. Slim om ’s nachts te fietsen, maar toch niet iets voor ons.

 

Wel zijn we extra vroeg opgestaan omdat de wind in de regel gaandeweg de ochtend aanwakkert tot de voor Patagonië gebruikelijk windsnelheden. Overigens hebben we ergens gelezen dat het vooral in de maanden december en januari bovengemiddeld hard waait en laat het nu de laatste dag van januari zijn! Morgen minder wind, grappen we. Tja, de etappe naar El Chaltén zal ons nog lang heugen. Laten we hier volstaan met het feit dat de eervolle titel “zwaarste dag tot nu toe” opnieuw van datum en etappe wisselt en nu op naam van deze etappe staat. Iets van 110 kilometer verder en 11 uur later komen we dodelijk vermoeid in El Chaltén aan. Harry is oververmoeid en heeft een verlanglijstje: “een goed bed, verwarming om de verkleuming tegen te gaan, een douche met warm water én waarvoor je niet in de rij hoeft te staan en tenslotte een pizza in de oven”. Hij wisselt daarom het verjaardagscadeautje van zijn schoonouders in en boekt een appartementje, dat aan zijn wensen voldoet, al wordt de pizza ingewisseld voor een pasta.

 

 

De volgende dag gaan we direct verder en verlaten we al snel het leuke dorp El Chaltén. Aan de rand van het stadje maakt het asfalt plaats voor gravel en fietsen we door een prachtige omgeving naar Lago del Desierto. Het is regenachtig maar toch blijft er voldoende zicht op de vrijwel ongerepte natuur en machtige bergen om ons heen. Bij Lago del Desierto nemen we het veer dat ons aan de noordkant van het langgerekte meer brengt. Er is een alternatief voor dit veer en dat is een technisch wandelpad van iets van 15 kilometer. Met de fiets (duwend, niet fietsend) doe je daar twee dagen over. Zo wordt ons later verteld door de Spaanse Daniël die het heeft gedaan en er spijt van heeft. Aan de noordkant ligt het kantoor van de Argentijnse douane en bij het kantoor ligt een groot weiland waar je gratis mag kamperen zonder verdere voorzieningen. Het weiland ligt vol met paardenpoep en poep van gansachtige vogels, maar het uitzicht is geweldig. Op het veld ontmoeten we die Daniël en later nog twee hiker-stellen. Helaas voor ons begint het te regenen en wordt het uitzicht door wolken ontnomen. Nog onhandig proberen we ons avondeten in de beschutting van de tentluifel te koken. Laten we het gepruts samenvatten met de hoop dat je bij ons van het grondzeil kunt eten.

 

Het regent de hele nacht door en het is aardig koud. Als we de volgende ochtend opstaan zien we dat Daniël al vertrokken is en dat de sneeuwgrens maar een paar honderd meter boven ons ligt. De bergen zijn dus om ons heen voorzien van een verse sneeuwlaag. Hoopvol richten we ons blik naar het zuiden: het uitzicht over Lago del Desierto op de machtige berg Fitz Roy is onbeschrijflijk mooi, weten we onderhand van neef Tim die hier negen jaar geleden gefietst en gekampeerd heeft. Helaas, Frits (natuurlijk weer een verbastering afkomstig van Harry) blijft verscholen, maar het uitzicht blijft mooi.

 

 

We checken uit bij de Argentijnse douane (we zien zo op het eerste gezicht drie ambtenaren zitten en gokken dat er dagelijks hooguit tien wandelaars en fietsers hier de grens oversteken) en zien toe dat we de noodzakelijke stempels krijgen. Wat volgt is een mooi avontuur en leukste grenspassage ‘ever’ over een hikers-track dat ons naar de grens brengt boven op een bergrug. We hebben er al heel veel over gelezen en gehoord, maar toch moet je dit blijkbaar zelf in eigen persoon, fysiek beleven om er een goed beeld bij te krijgen. Zo dachten we eerst nog dat we wel een paar stukken zullen kunnen fietsen, maar de vele regen heeft het wildpad (een betere benaming dan wandelpad) tot een modderig en soms moerassig geheel gemaakt met zeer regelmatig beken en stroompjes die (naar wij later horen) een paar dagen geleden nog makkelijk doorwaad konden worden, maar nu vaak kniediep zijn. Dit zijn de momenten dat Harry bijna blij kan zijn dat hij medicijnen moet slikken die als bijverschijnsel hebben dat hij abnormaal snel last heeft van “dode” tenen en vingers. Dus verruilt heldin Roelie haar schoenen en sokken voor sandalen en brengt herhaaldelijk de fietsen naar de veilige overkant, terwijl Harry balanceert over een paar gladde boomstammen.

 

 

Halverwege halen wij Daniël in, die er helemaal alleen voorstaat en regelmatig zijn bagage van zijn fiets heeft moeten halen bij een hindernis. Verder komen we op het pad in totaal zeven hikers tegen die terugkeren van de kampeerplek aan Lago O’Higgens. Ze hebben allemaal hetzelfde verhaal: 1. De veerboot is al een dag of vijf niet meer uitgevaren en de laatste berichten zijn dat het zeker nog twee dagen zal duren voordat er mogelijk weer een veerboot komt; 2. De grote(re) veerboot is kapot, er resteren nog twee kleintjes die hooguit 30 mensen mee kunnen nemen; 3.Er kamperen zeker 40 tot 50 mensen aan het meer, allemaal in afwachting van het veer; 4. De terugkeerders konden allen niet meer langer wachten, want hun geld, eten, tijd en geduld is inmiddels opgeraakt. Zo zeg!

 

Als we na 6 kilometer de grens bereiken, verandert het wildpad in een gravelroad en zijn er nog 16 kilometer te gaan naar de Chileense douane. Ook hier verzamelen we opnieuw stempels en belangrijke inlegvelletjes die we nooit-en-te-nimmer mogen verliezen, zo begrijpen we de douaneambtenaar die, aan zijn ogen te zien, ofwel hooikoorts heeft ofwel gisteren te diep in het glaasje heeft gekeken.

 

 

Een kilometer verder arriveren we op de kampeerplek bij een Estancia, een soort boerderij. Er staan inderdaad enkele tientallen tentjes, bij veel tentjes zien we fietsen liggen of staan. Ook onze Zwitserse vrienden, die we een week geleden voor het laatst hebben gezien, zien we ertussen staan. Wij zetten ons tentje op en hebben meteen leuke gesprekken met andere aanwezige fietsers. De ‘camping’ heeft naast een tentenveld een verwarmde schuur met een houtstoof, één toilet en één houtgestookte douche. De druk op deze voorzieningen zal hoog zijn, gezien het aantal kampeerders. Als wij na een tijdje ons avondeten willen bereiden in de verwarmde schuur, komt een wagen van de carabanieries het terrein oprijden en even later horen wij dat er vanavond nog de twee kleine veerbootjes zullen komen die een groot deel (dus niet allemaal!!!) van de wachtenden mee zal nemen en dan ‘mañana’ terug zal keren om de rest op te halen. De langst-wachtenden mogen als eerste aan boord. Daarvoor is een lijst bijgehouden door de douane. Dat is goed nieuws, dus we kunnen morgen al op de boot. Alhoewel, ‘mañana’ is een heel rekbaar begrip (“de boot komt als die komt”)… Even later horen we echter dat de versie die de carabannieries bij het douanekantoor aan de daar aanwezige mede-kampeerders hebben verteld, geheel anders is. Het eerste veerbootje dat zal aanmeren is namelijk een bootje van de reisorganisatie “Robinson Crusoe” en de mensen die in het bezit zijn van een ticket van deze reisorganisatie krijgen voorrang. Laten wij nu in het bezit zijn van zo’n ticket!

 

Oké, twee verschillende berichten, een wachtlijst van uitverkorenen die niemand krijgt te zien of te horen en ticket-houders die voorrang krijgen. Wat volgt is dat iedereen zijn tent in de regen afbreekt en zich met al zijn bagage haast naar de steiger. Wij zitten nog een beetje verdwaasd te kijken, maar nadat we snel onze pasta naar binnen hebben gewerkt, volgen ook wij dit voorbeeld, waarbij wij verwachten dat we het natte tentje nu afbreken en over een uurtje weer mogen opzetten. Als ook wij bij de steiger aankomen hebben wij het gevoel dat de meeste mensen ons aankijken met een blik van “wat doen die hier, die zijn toch als laatsten gearriveerd?” Maar ons ticket geeft ons direct toegang tot de boot en een beetje opgelaten stappen wij aan boord. Maar we weten dat het tweede bootje (niet van onze reisorganisatie) ook snel zal arriveren en we hopen dat de mensen die achterblijven op dat bootje kunnen stappen.

Als we de aanmeerplek bij Villa O’Higgens bereiken, weten we dat we nog een kilometer of acht moeten fietsen totdat we in het dorpje zijn. Het is inmiddels donker en we zijn blij met onze goede verlichting op de fiets die ervoor zorgt dat we de kuilen in de gravelweg kunnen ontwijken. Aan boord hebben wederom iOverlander geraadpleegd en onze zinnen gezet op een hostel dat naast een bed op een slaapzaal ook kampeerplekken, privékamers en cabañas (cabins) verhuurt. Wij kiezen voor een piepklein slaapkamertje en na een heerlijke douche reizen we ‘in no time’ naar dromenland.

 

Villa O’Higgins ligt aan eind (of voor ons aan het begin) van de Carretera Austral, een door fietsers geroemde weg. Daar zal onze volgende blog over gaan en dus sluiten we deze blog af in een winderig, koud en regenachtig Villa O’Higgins.